Zwiep-rtk-rtk-zwiep-rtk-rtk-zwiep… onder begeleiding van dit typische, door de ruitewissers voortgebrachte stukje oergezellige muziek waren we met twee dolomites inmiddels al een aardig stukje op weg richting Calais. Met een lichte kraak kwam het bakkie op de pakjesplank tot leven, en de stem van Rob meldde mij dat dit het moment was om, indien ik dit ambieerde, het snelheidsrecord van de TR2 bij Jabbeke te evenaren. Ehm - toch maar niet – de Sprint waarin ik de reis had aangevangen moest als het even kon nog heel eventjes heel blijven.

De Seacat vertrok dat jaar voor het eerst niet meer vanuit Oostende, wat de reis waarschijnlijk sneller maar in ieder geval comfortabeler maakte, omdat we gewoon zittend in een overheerlijk bekussende dolomitestoel over de snelweg zoeften.
Inmiddels was het mij opgevallen dat mijn voltmeter uit gevoel van sportiviteit jegens bovengenoemd bakkie, het kanaalnummer dat dit zendapparaat aangaf op zijn wijzerplaat achtte te moeten evenaren door ook vrolijk richting de “11” te wijzen. Hier moest aan de andere kant van de grote sloot, aan de goede kant van de weg, toch maar eventjes naar gekeken worden, waarschijnlijk iets met het laadcircuit.
De trip over het kanaal ging lekker snel met zo’n Seacat, want zo’n ding is eigenlijk een groot uitgevallen speedboot, maar bij ruw weer danst zo’n ding iets meer dan een gewone “platte” veerschuit – maar als echte mannen met borsthaar, en wellicht ook omdat we allemaal ooit wel eens in een dolomite met slappe vering hadden gereden, konden wij deze schommelingen goed verdragen.
Eenmaal aan de andere kant van het water was het eerste wat we konden doen het uitschakelen van de ruitenwissers, omdat in Engeland –contrary to popular belief- nu eenmaal ALTIJD de zon schijnt. De Smiths-meter die bij benadering de snelheid aangeeft liet -geheel in overeenstemming met de zonnige stemming- het luciferhoutje dat doorgaat voor wijzer dan ook vrolijk dansen tussen de 40 en 50 miles per hour.

Het dorpje bleek een vooral door loslopende paarden, koeien en ook stieren bevolkt plaatsje, en wij werden bij aankomst bij de pittoresk bij een doorwaadbare plaats (“ford”) gelegen slaapgelegenheid dan ook begroet door een paar koeien en een stier. Bij de gedachte dat laatstgenoemde zich eens lekker tegen haar deur aan zou komen schurken liet mijn ook nog eens pimento-rood gekleurde sprint van schrik spontaan haar uitlaat vallen, iets wat gelukkig –na verdwijnen van het vierpotige gezelschap- snel gerepareerd was door simpelweg twee pijpen onder de bestuurdersstoel weer aan elkaar te schuiven.
Jan ging na deze ontmoeting met de stier (of gewoon omdat de reis lang was geweest) ook even op zoek naar een toilet, maar werd in zijn verwachtingen uiterst teleurgesteld bij het vinden van twee op elkaar gestapelde keukenkastjes onder de trap, ingericht als toilet, waar een gezonde Hollandse jongen alleen maar met het hoofd op de knieen inpaste – iets wat niet zo fijn is als er een grote boodschap gedaan moest worden, juist ja, omdat je dan niet meer bij het toiletpapier kunt. Pas de ochtend van vertrek zouden wij er overigens achter komen dat er boven nog een toilet was wat wel heel ruim was…





Na deze prachtige laatste noot keerden Rob en Ronald weer terug naar Nederland, Jan en mijzelf met een kleine traan in het oog achterlatend. Na de zakdoeken iets zouter en verminderd schoon weer in de achterzak weggestoken te hebben, vortrokken ook Jan en ik: Jan naar vrienden in Liverpool, en ik ben een paar dagen gaan logeren bij familie van mij in Eastbourne.

Met mijn oom heb ik toen ook nog een museum bezocht van Lord hoe-heette-hij-ook-alweer daar in de buurt, en daar o.a. een MG Metro 6R4 en een busje gezien dat ooit gebruikt was door de Beatles – een verhaal waar Jan als rechtgeaarde Mersey-rock-fan natuurlijk erg jaloers op was.
Daarna ben ik voor eventjes teruggekeerd naar de stad waar ik nu zo’n 8 jaar geleden gewoond heb, Leicester, en heb vanuit mijn oude huis daar de SODIT bezocht op het terrein van het luchtvaartmuseum in Cosford – ook Jan en zijn vrienden uit Liverpool mocht ik daar weer ferm de hand drukken.

De laatste belevenis op deze trip volgde toen ik op de ramp van de seacat in Calais WEER met de uitlaatdemper ergens achter bleef hangen, en ik dit, op de parkeerplaats aldaar, onder het toeziend oog van een heleboel automobilisten en evenzoveel tweewielpiloten onder de auto moest kruipen. Eventjes de hulp gevraagd van een grote, vervaarlijk uitziende tweewielfanaat door in mijn beste Frans, wijzend naar de uitlaat, de aanwijzing te geven “Tirez ici”, wat mij in de gelegenheid stelde de uitlaatpijp weer terug te schuiven waar deze hoorde. Toen deze behulpzame spierbundel zich omdraaide zag ik dat ik de hulp had gevraagd van een lid van het Franse chapter van de ‘ells Angèls – wat maar weer aantoont dat die mensen zeker ook niet te beroerd zijn om even te helpen.